Bij de opening van de expositie De Streek van de Penseel, op zondag 28 januari 2018 in Galerie Post + García, gaf René Hoppenbrouwers, directeur SRAL (Stichting Restauratie Atelier Limburg) de volgende lezing:
Foto: Rob van Hoorn
Beste genodigden, lieve Paloma en Peter, gewaardeerde kunstenaars,
Ergens in november, afgelopen jaar, belde Peter mij of we een afspraak konden maken. Dat is niet zo vreemd omdat ons Restauratie Atelier Limburg (SRAL) af en toe wel eens een restauratie voor de galerie heeft uitgevoerd. Peter komt naar SRAL, we praten met een kopje koffie erbij en aanvankelijk was ik verbaasd waarom hij mij vroeg deze tentoonstelling te openen. Immers, ik ben weliswaar dagelijks bezig met kunst en de museale wereld, maar voornamelijk dan met onderzoek, advies en restauratie van kunstvormen die door sommige mensen al gauw bestempeld worden als oude meuk: middeleeuwse beelden, altaren, muurschilderingen, oude meester schilderijen, historische interieurs: en persoonlijk dus expliciet niet opgeleid in, of direct betrokken bij hedendaagse kunst en kunstenaars die we nog kunnen spreken of waarmee we het glas nog kunnen heffen. Mijn dagelijkse professionele beslommeringen laat ik graag op tijd los, en privé, in het weekend en tijdens mijn vrije tijd, kan ik dan zonder voorkennis, onbevooroordeeld, wel immens genieten van hedendaagse kunst. Misschien eerst wat sceptisch en bescheiden, ontstond er tijdens het gesprek met Peter een turning-point en sprak ik de belofte uit hier vandaag te zijn. Een ongedwongen bijeenkomst met Peter, Alexander Vogels en Hans Keuls, enkele weken later hier in de galerie, stelde me verder gerust: mijn observaties en vragen sloegen de plank gelukkig niet teveel mis: opgelucht keerde ik huiswaarts.
De streek van de penseel. In eerste instantie dacht ik aan gewoonweg de penseelstreek, als het resultaat van een penseel/kwast, die als een stuk gereedschap een uitgeknepen mengsel uit een tube, dat verf heet, doet uitstrijken op een doek of paneel. Of in mijn geval wanneer ik met de witkwast mijn vergeelde muren thuis te lijf ga. Hoe dubbelzinnig kun je echter deze titel de streek van de penseel opvatten. De betekenis van streek, zoals we die in verband brengen met bijvoorbeeld de streken van de Vos Rynaerde, de nar, de komiek, ligt immers ook verscholen in de titel. Inderdaad, door toedoen van de kunstenaar haalt de penseel streken uit zowel met hem of haar, terwijl de kunstenaar denkt de penseel in toom te kunnen houden; maar ook met ons, de beschouwer. De streken suggereren uiteindelijk iets: een vorm, een lijn, een beeld, een gevoel, een sensatie, een emotie. En gaat de schilder door, dan worden de eerste streken op het doek versluierd, gemengd, opengereten, zelfs ook fijnzinnig gerespecteerd door de opvolgende streken, enzovoort. Kijken we om ons heen dan heeft die penseel met de vier kunstenaars die zich hier presenteren verschillende streken uitgehaald. Of, wanneer we meer vanuit de kunstenaars denken: alle vier schilders hebben zodanig hun penseel als verlengstuk van hun geest en lichaam, kunnen en willen manipuleren, dat er beelden (schilderijen) zijn ontstaan die heel verschillend zijn van elkaar, maar per kunstenaar toch weer heel eigen en karakteristiek zijn. Ik kom daar zo op terug.
Om me binnen te hengelen zei Peter ook tegen me: René, vertel gewoon iets over wat je doet, over SRAL en restauratie. Dat doe ik toch maar niet, maar wel even over wat me fascineert aan die oude schilderijen, hoe ze gemaakt zijn en wat kunstenaars tot hun beschikking hadden. Dat is verf: we staan er niet zo bij stil, we gebruiken het allemaal wel eens, maar verf is een prachtig, wonderlijk materiaal dat grofweg bestaat uit twee hoofdcategorieën materialen: het bindmiddel zoals ei, caseïne, olie, en pigmenten, de deeltjes die kleur geven. Traditioneel waren die pigmenten gemaakt van mineralen (okers, vermiljoen, malachiet, lapis lazuli) en plantaardige of dierlijke spullen (rode kleurstoffen uit hout, worteltjes van planten, luizen). Ook vinden we in verf additieven, zoals vulstoffen, stoffen die de vloei beïnvloeden, de deeltjes in suspensie houden, de droging versnellen of vertragen. Dat bindmiddel maakt de verf in eerste instantie smeerbaar, verwerkbaar, strijkbaar. De streek van de penseel verliest haar plooibaarheid en gaat vervolgens uitharden: de olie bestaande uit onverzadigde vetzuurmoleculen (we eten ze dagelijks, in allerlei producten) gaan zich met elkaar verbinden en we krijgen door miraculeuze chemisch processen een vaste film die de pigmentdeeltjes vasthoudt. Daar kijken we naar. Ik ook, geregeld zelfs door een microscoop en dan zie je in eeuwenoude verflagen hoe die zijn opgebouwd en wat er precies inzit.
We kunnen met verf van oudsher van alles doen: metaal of hout beschermen tegen roest, architectuurelementen benadrukken, kleur geven aan anders oh zo saaie oppervlakken. En natuurlijk de driedimensionale wereld om ons heen afbeelden op het tweedimensionale vlak. Traditioneel verbeeldden we mensen, landschappen, stadsgezichten, gebeurtenissen en verhalen uit de bijbel of wereldgeschiedenis. In de 20ste eeuw zien we dat verf meer en meer een autonoom expressiemiddel wordt, niet om tastbare zaken realistisch af te beelden, maar om gevoelens, levenservaringen, emoties, op een meer abstracte manier gezicht te geven: in vlakken, in monochromen, in mengsels van kleuren en lijnen. En soms komt daar de kwast of het penseel helemaal niet meer aan te pas: weg penseelstreek, weg streek van de penseel: verf wordt uitgegoten, gesprenkeld, met de tube op het doek gesmeerd, met paletmessen verdreven, gespoten met industriële spray-guns of spuitbussen, met de hand uitgesmeerd. We kennen wellicht allemaal Yves Klein die in 1960 het lichaam gebruikte om verf af te drukken tijdens tot de verbeelding sprekende performances. Op een dooie zondagmiddag, als Peter geen opening heeft, kunnen we dat een keer met ons partner uitproberen ….
Dat is overigens ook de periode waarin een deel van het publiek afhaakte en dat gebeurt bij confrontaties met hedendaagse kunst helaas nog steeds: met gevoelens van ‘is dat nou kunst’, ‘dat kan mijn kind ook’, ‘ik snap er niks van’, ‘wat stelt het voor…’. Ik heb wel eens gesproken met deze mensen en gevraagd, waar dan de grens ligt tussen begrip en verwondering voor de Oude Schilderkunst en onbegrip en ridiculisering van de Hedendaagse Kunst. Dan hoor je al gauw: ‘Tsja, ga ik naar het Mauritshuis dan weet ik tenminste waar het over gaat’. Ik vraag me dan af of dat wel zo is. Immers ook het gros van de traditionele realistische schilderkunst behoeft uitleg en verklaring, omdat zij vaak een dieper liggende boodschap in zich heeft dan je in eerste instantie zou verwachten. Een stilleven kun je bewonderen om de esthetiek, maar veel van de 16de en 17de eeuwse stukken zitten vol met vanitas en vergankelijksheid symboliek. 90 % van de traditionele kunt is in een religieuze context ontstaan: men herkent wellicht wel de voorstelling van een prachtige naakte vrouw met twee mannen achter de bomen, maar kent niet echt de boodschap (de bespieding van de kuise Suzanne, door de ouderlingen terwijl ze een bad neemt). Zowaar een ‘Me Too’ kwestie avant-la-lettre, met al zijn welles-nietes argumenten, maar dan in de context van het Oude Testament. Ook Hedenhaagse Kunst verdient uitleg, mag uitleg krijgen, dat is soms ook nodig, maar mag volgens sommige kunstenaars ook voor eigen uitleg vatbaar zijn. Niet alles is Written in Stone.
Wat zien we hier vandaag ? Wat zie ik hier vandaag ? In de eerste plaats prachtige werken van een oude rot, de Amsterdamse Limburger Ger Lataster. Gevoed door de helden van het Abstract Expressionismeontwikkelde Ger een geheel eigen en karakteristieke stijl. Vaak raken zijn ideeën eerst het doek in grove houtskoollijnen die vervolgens met kleur en meer substantiële vormen worden opgevolgd. Wat kleur is, is aangebracht met tubes en uitgesmeerd met paletmessen. Zelfs zijn handen vervangen soms het penseel als instrument. Zeker wanneer hij ontdekt dat de spuitbus ook razend interessant werkt: nu eens is de verflaag dan ook flinterdun, dan weer drie dimensionaal en vol van pasteus reliëf. Keukenscene I en II zijn daar prachtige voorbeelden van. De dagelijkse wereld, het aanrecht, de groenten, het stromend water uit de kraan liggen haast verscholen in verzadigde verfpartijen. Interessant is dat het witte doek bij Lataster een poets lijkt te bakken met de streken van de penseel: het blijft lokaal een rol spelen als wit fond met slechts enkele lijnen (bijvoorbeeld in het gezicht zoals in Vermoeide Nimf, dat hier achter de muur hangt). Bij Keukenscene lijken de witte delen zelfs naadloos over te gaan in de witte muren erachter.
Alexander Vogels werd in zijn jonge jaren geïnspireerd door Lataster: zijn werk geeft echter een zoektocht te zien in verf die zijn oorsprong lijkt te hebben in een ongelooflijk respect voor onder andere de kracht en ook kwetsbaarheid van de natuur. Het werk Antilope Canyon I en II, zijn geen nagetekende voorstellingen maar later, terug in Nederland, uit het hoofd verwerkte impressies. Het is een schilderkunstige transformatie van zijn confrontatie in 2013 met honderden miljoenen jaren geleden gevormde landschappen en rotsformaties, door de erosie van wind en water, in de Amerikaanse woestijn. De zachte vormen, in warme kleuren, zijn reminiscenties aan de aardse okerkleuren van de rotsformaties, de warme azuurachtige lucht bij zonsondergang en het diepe warme zonlicht: maar we zien ook kleine details, zoals stenen. Beide schilderijen die een tweeluik vormen werken ook afzonderlijk bijzonder sterk en onafhankelijk.
Ook Alexander’s Polluted Sea (1 en 2), eveneens een tweeluik, heeft een solide gevoel van zware, uitgedoezelde atmosferische kleurvlakken met verspreid kleine details. De titel doet gelijkertijd ook recht aan het engagement van de schilder. Hoe kunnen we als mensheid toezien dat de zee, de oceanen, het water dat een voorwaarde voor ons leven is en was, en zo uniek is voor onze planeet, hetzelfde water dat de Canyons heeft uitgesleten, waaruit we als mensen voor meer dan 50 % bestaan, hoe kunnen we die bron van ons water zo met zijn allen in heel korte tijd gruwelijk verkloten.
Eva Sadowskadrukt ons vervolgens met de neus op de feiten en laat ons in haar 3 werken Mediterranée I, II en III, zien hoe mooi en bijzonder onze zeeën zijn. Met haar kleuren blijft ze dicht bij de visuele waarheid: azuurblauw en variaties van deze tinten staan massief op het doek en vormen de ondergrond voor een ritmisch patroon van lijnen. Deze strepen en vibrerende lijnen suggereren lichtheid en beweging; je hoort de golven bijna en ruikt het zilte water. Ga ervoor staan en ervaar wat voor streken haarpenseel met u uithalen. Probeer ook wat het voor mij haast melancholische werk Novembre, met haar zachte beige en ombertinten en kale lijnen, u zegt.
Wat me opviel toen ik naar de schilderijen hier keek is dat Lataster en Hans Keuls hun penseel en verf voornamelijk toevertrouwen aan het oppervlak van de opgespannen doeken. De randen blijven wit en vormen een niemandsland –of zoals u wilt een natuurlijke overgang- tussen muur en voorstelling. Kijk maar eens, er gaat nauwelijks verf over de randen heen. Alexander en Eva Sadowska lijken zoiets te hebben van ‘wacht even, de randen horen ook bij mijn schilderij: ook zij moeten kleur en textuur hebben’. Dit geeft de doeken een extra dimensie van soliditeit, waarmee ze echt loskomen van de muur.
En dan, in dit vierluik van kleur en emotie, vinden we Hans Keuls. Zijn titels zijn ondubbelzinnig: Summertime Rythm Field, Luz Solar, Lilac Night, Blue Monday: Rapsody in Blue. De titels zijn direct verbonden aan het gebruikte palet. Enerzijds zomerse geeltinten met warme toetsen groen, anderzijds diepe paarsen en blauwen: alles in een complexe gelaagdheid over elkaar heen gezet, weggekrast en weer van een volgende laag en toets voorzien. Daarnaast verraden woorden als Rapsody en Rythm, de musicus Hans. Kijk je naar de hoeveelheid van verzadigde penseelstreken, dan zie je op elk deeloppervlak eenzelfde spel van streken en techniek terugkomen. Hans noemt het zelf ‘ritmische patronen’. Deze herhalen zich met een snelheid van roffels en paradiddles van een drumgenie zoals Buddie Rich, die bij solo’s als een razende maar heel gestructureerd tekeer gaat, van snare, naar toms, naar hi-hat, met de snelheid van een machinegeweer. Zoals ik al zei blijft Hans met zijn verf aan het oppervlak zodat het schilderij van de muur los komt. Ga je ervoor staan, bekijk je het met half dichtgeknepen ogen, dan zie je telkens in het midden een soort lichte halo, als een centraal verdwijnpunt. Kijk je langer, dan verdrink je in de kleuren en het ritme en voel je bijna dat die eindeloos rondom het schilderij, én verder, kunnen doorgaan.
De show heet: de streken van het penseel. Maar waar we werkelijk mee te maken hebben is ‘Schilderen omdat je niet anders kunt’. Elke dag bezig zijn met die expressie, ‘s ochtends opstaan en weer doorgaan met de verbeelding van je gedachten. En doorgaan, je hele leven lang totdat je niet meer kunt (mensen als Lataster en Armando zijn daar voorbeelden van): de schilder, de beeldhouwer, de architect, de designer. Ze verdienen stuk voor stuk ons respect omdat ze stof verlenen tot overdenking en onze wereld en menselijk bestaan glans geven.
Schilderijen zijn net mensen, zoals mensen net schilderijen zijn. Ze hebben een vader en moeder (de kunstenaar). Ze zijn gecreëerd, vanuit een scheppingsgedachte, ze worden gekoesterd, geliefd, omarmd, ze worden losgelaten in de wereld en hopelijk bewonderd, maar onvermijdelijk ook verguisd, verstoten, slachtoffer van onbegrip, desinteresse, politiek of raken in de vergetelheid.
Schilderijen, net als mensen: we zien allereerst de buitenkant, de huid. Voor schilderijen is dat de verflaag en die brengt iets teweeg. Net als bij mensen moeten we echter niet puur afgaan op die huid en wat we op het eerste gezicht zien en misschien niet direct begrijpen: laten we alsjeblieft wat tijd nemen, goed kijken, een context bepalen, voordat we een oordeel vellen.
Zodra de penseel haar streken heeft beëindigd, worden de schilderijen gepresenteerd, eerst nog jong en krachtig, maar langzaam bereiken ze leeftijd, ze worden ouder, verslappen, gaan tekenen van verval vertonen: zoals craquelé, verbleekte partijen, een vergeeld vernis, doorbloedende lagen, misschien een scheur of deuk. Ze krijgen patina, en naar gelang de tijd verstrijkt krijgen die verouderingsverschijnselen vaak zelfs historische waarden. Net als mensen, die ouder worden, worden deze hedendaagse stukken zelf ‘oude meesters’, veroorzaken ze zorgen: zorgen om hun voortbestaan, zorgen om hun einde.
Het is voor mensen moeilijk te accepteren dat alles eindig is, zowel voor de schepper -de kunstenaar zelf- als de kunstverzamelaar, de museumprofessional, de kunstliefhebber. Immers, dolgraag zouden Hans, Eva, Ger en Alexander wat ze tijdens de schepping met hun werk hebben beoogd ook zo overgedragen zien op latere generaties: dat is dan precies waar de restaurator (mijn collegae wereldwijd), de kunstenaar die er op een gegeven moment niet meer is, te hulp schiet. Niet als co-creator, of bemoeial, maar hopelijk als liefdevol belangenbehartiger.
René Hoppenbrouwers, Maastricht 28-1-2018